Wij gebruiken cookies

DON gebruikt cookies om bijvoorbeeld de website te verbeteren en te analyseren. Als u meer wilt weten over deze cookies, raadpleeg onze cookieverklaring

Cookies accepteren Instellingen aanpassen

Glucose in het lichaam

image

Diabetes type 1 staat ook wel bekend als suikerziekte, maar het heeft niets te maken met het eten van te veel suiker (in tegenstelling tot type 2). Wél met een teveel aan glucose (een soort suiker) in je bloed. Om de ziekte beter te begrijpen, moet je een aantal dingen weten. Wat is de functie van die glucose in je bloed? Hoe komt het daar terecht? En waarom is je lichaam niet in staat om het te verwerken als je diabetes type 1 hebt?

Wat is glucose en wat doet het?
Glucose in een soort suiker. Je lichaam heeft glucose nodig om energie op te wekken. Bij alles wat je doet heb je namelijk energie nodig; van lopen, fietsen en dansen tot aan het maken van ingewikkelde rekensommen. Zonder glucose komen je spieren, organen en hersenen energie tekort, en werken ze minder goed. Je lichaam houdt daarom altijd een voorraadje glucose in reserve. Door glucosemoleculen op te slaan in je bloed, heeft je lichaam altijd beschikking tot brandstoffen.    

Glucose en de bloedsuikerspiegel
De hoeveelheid glucose in je bloed noemen we de glucosewaarde of bloedsuikerspiegel. Die mag niet te laag zijn, want dan krijg je lichaam niet genoeg energie en kun je flauwvallen. Maar ook zeker niet te hoog, want daarbij kunnen op termijn je zenuwen en bloedvaten beschadigen. Je suikerspiegel moet dus goed in balans blijven, en zich tussen een maximale en minimale waarde bevinden (lees hier wat een normale glucosewaarde is). Normaal gesproken regelt je lichaam dat zelf, met behulp van insuline en glucagon. Helaas is dat niet het geval als je diabetes hebt. Dan gaat er namelijk iets mis in dit proces, en moet je zelf je glucosewaardes regelen. 

Glucose uit koolhydraten
Je komt aan glucose door voedsel met koolhydraten te eten. Dat is een groep van verschillende soorten voedingsstoffen die op elkaar lijken, waaronder verschillende soorten suikers (bijvoorbeeld uit fruit, sap en melk), maar ook zetmeel (onder andere uit aardappelen, pasta en brood). Suikers en zetmeel bestaan uit dezelfde bouwstenen, maar die zijn op verschillende manieren in elkaar gezet. Ze kunnen allebei door je lichaam worden omgezet in glucose (ook een koolhydraat). 

Hoe glucose in je bloed terechtkomt
Als je voedsel met koolhydraten eet, worden die door je lichaam verteerd. Met behulp van enzymen in je speeksel en darmen worden ze omgezet in glucose; een klein en simpel suikermolecuul. Door de ingewikkelde koolhydraten in eenvoudige glucose te veranderen, kan je lichaam het makkelijker opslaan. De glucose wordt via je darmwand opgenomen en aan je bloed afgegeven. Zo komt er meer glucose in je bloed, stijgt je bloedsuikerspiegel en heeft je lichaam een voorraad energie klaarliggen voor wanneer je je inspant.   

Snelle en langzame koolhydraten
Als je diabetes type 1 hebt, is het belangrijk om het verschil tussen snelle en langzame koolhydraten te kennen. Dan weet je namelijk hoe je je glucosewaardes het best kunt verhogen als je lage bloedsuiker hebt. Suikers worden ook wel snelle koolhydraten genoemd, omdat ze snel glucose (en dus energie) afgeven maar daar ook na korte tijd weer mee ophouden. Zetmeel daarentegen staat bekend als een langzaam koolhydraat. Je lichaam doet er langer over om deze koolhydraten in glucose om te zetten en te verbranden, maar daarna kun je wel veel langer van de energie gebruikmaken. Suikers zijn dus handig om snel je glucosewaarde te verhogen als ze dalen, terwijl het eten van bijvoorbeeld een boterham beter werkt om je glucosewaarde voor een paar uur stabiel te houden.  

Glucose in balans
Je bloedsuikerspiegel moet zo veel mogelijk in balans zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid glucose in je bloed niet te hoog of te laag mag zijn. Dat is namelijk niet goed voor je gezondheid. Als je geen diabetes hebt, regelt je lichaam de suikerspiegel zelf met behulp van twee hormonen: insuline en glucagon. Deze stofjes worden allebei geproduceerd in je alvleesklier.

Glucose, insuline en glucagon, wat zijn dat?

Insuline zorgt ervoor dat je bloedsuikerwaarde daalt. Het hormoon werkt als een sleutel die de cellen in je lichaam openzet. Zo kan de glucose (suiker) vanuit je bloed de cellen binnenkomen. Je cellen zetten de glucose vervolgens om in energie, waar je lichaam en hersenen gebruik van maken. Glucagon doet het tegenovergestelde, en laat je bloedsuikerwaarde juist stijgen. Dat doet het met behulp van een voorraadje glucose je lever. Als er te weinig glucose in je bloed zit, zorgt glucagon ervoor dat je lever de glucose afgeeft aan het bloed. Zo voorkomt het hormoon dat je bloedsuikerspiegel te ver daalt.

Glucose en diabetes type 1: insuline
Als je diabetes type 1 krijgt, raakt de hoeveelheid glucose in je bloed uit balans. Bij deze ziekte maakt je alvleesklier geen insuline meer aan. Zonder insuline kan je lichaam geen glucose uit je bloed halen om er energie van te maken. De enige manier om ervoor te zorgen dat het teveel aan glucose op tijd wordt weggewerkt, is door zelf iedere dag insuline aan je bloed toe te voegen met een pomp of een spuitje. Als je dat niet doet, is je bloedsuikerspiegel vaak te hoog (ook wel ‘hyper’ genoemd). Dat is niet goed voor je, en kan op de lange termijn tot schade aan je gezondheid leiden. Bij te hoge bloedsuiker voel je je eerst slap en slaperig, daarna steeds beroerder, en op een gegeven moment kun je zelfs bewusteloos raken. Je lichaam krijgt immers niet genoeg energie om te functioneren. Daarnaast kun je enorme dorst ervaren. Dat komt doordat de ongebruikte glucose na verloop van tijd in je urine terechtkomt, en je lichaam bij het plassen verlaat. Omdat glucose veel water uit je lichaam opzuigt, verlies je bij het plassen meer vocht dan normaal. Daardoor krijg je een droge mond en drink je meer water.

Glucose en diabetes type 1: glucagon
In tegenstelling tot insuline, maakt je alvleesklier bij diabetes type 1 nog wel glucagon aan. Dat is het hormoon dat voorkomt dat je suikerspiegel te ver daalt, door glucose uit je lever aan je bloed toe te voegen. Toch kan het gebeuren dat je suikerspiegel te laag is (ook wel een ‘hypo’ genoemd). De cellen die glucagon produceren raken soms namelijk in de war door het tekort aan insuline. Dit effect kan versterkt worden als je te weinig eet (zeker na het sporten of bewegen), veel alcohol drinkt of bepaalde medicijnen gebruikt. Als je te weinig glucose in je bloed hebt, moet je snel iets met suikers of koolhydraten eten. Soms werkt dat echter niet voldoende. Daarom hebben mensen met diabetes type 1 vaak, naast een insulinespuit, ook een spuit met glucagon voor noodgevallen.

Nog meer informatie over glucose vind je op diabetes.nl