Wij gebruiken cookies

DON gebruikt cookies om bijvoorbeeld de website te verbeteren en te analyseren. Als u meer wilt weten over deze cookies, raadpleeg onze cookieverklaring

Alle cookies accepteren Instellingen aanpassen

Wat is diabetes type 1?

Wat is diabetes type 1?

Misschien weet je dat diabetes type 1 iets te maken heeft met insuline, bloedwaardes en energie. Maar wat is het nu precies?

Diabetes type 1 is elke dag aanwezig. Het is een auto-immuunziekte waarbij het afweersysteem de cellen in de alvleesklier aanvalt die insuline aanmaken. Daardoor maakt het lichaam nauwelijks of geen insuline meer aan.

Insuline helpt glucose (suiker) vanuit het bloed de cellen binnen te brengen. Daar wordt het omgezet in energie. Zonder insuline blijft de glucose in het bloed rondzweven. Dat verstoort de energiebalans en kan het lichaam beschadigen. De ziekte is chronisch en heeft een verwoestend effect op het lichaam. Het leidt vaak tot complicaties zoals blindheid, hart- en vaatziekten, nierfalen en amputaties.

Het is dus geen gevolg van ongezond eten, maar van een fout van het immuunsysteem. DON strijdt voor een toekomst zonder diabetes type 1 en investeert elke cent in onderzoek voor dé oplossing. Steun jij ons?

Hoe merk je het?

De ziekte herken je aan verschillende symptomen zoals dorst, vaak plassen, een droge mond, moeheid of onverklaarbaar gewichtsverlies. De huisarts stelt via een bloedonderzoek vast of je diabetes type 1 hebt.

 

Wat is de invloed van diabetes op je leven?

Leven met diabetes type 1 vraagt constante aandacht: insuline toedienen, bloedsuiker meten, eten afstemmen op beweging en rust. Het beïnvloedt elke dag, wat je eet, hoe je sport en hoe je plant. Genezing is er nog niet, maar dankzij donaties financiert DON onderzoek om diabetes type 1 uit de wereld te krijgen.

 

Wie kan het krijgen?

Diabetes type 1 kan op elke leeftijd ontstaan, maar meestal bij kinderen of jongvolwassenen. Het is niet volledig duidelijk wat de oorzaak is. Erfelijke aanleg speelt een geringe rol, maar vermoedelijk ook omgevingsfactoren als voeding en infecties. Het is de meest voorkomende auto-immuunziekte bij kinderen, naast astma. Helaas krijgen kinderen het op steeds jongere leeftijd. 

 

Wat zijn de complicaties?

Door diabetes type 1 kunnen complicaties ontstaan op korte en lange termijn.

  • Korte termijn
    Op korte termijn kan er sprake zijn van een hypo of een hyper. Bij een hypo is de bloedsuikerwaarde te laag. De verschijnselen zijn trillen, zweten, hoofdpijn, duizelig, minder concentratie, moeheid, honger en snelle irritatie en soms bewusteloosheid. Bij een hyper (te hoge bloedsuiker) gaat het om veel plassen, dorst, vermoeidheid en droge tong. Zelfs een coma is mogelijk. 

 

  • Lange termijn
    Langdurig hoge bloedsuiker kan leiden tot blindheid, hart- en vaatziekten, nierfalen, aantasting van de zenuwen (neuropathie) en amputaties.

 

Is diabetes te genezen?

Nog niet. DON strijdt voor een toekomst zonder diabetes type 1. Al meer dan twintig jaar investeren we in wetenschappelijk onderzoek naar genezing. Elke gedoneerde euro gaat rechtstreeks naar onderzoek. We just care for cure. We stoppen pas als diabetes type 1 verleden tijd is. Let’s finish what we started.

Q&A

Onder de verhalen van... vind je de antwoorden op veel vragen over diabetes type 1. Staat je vraag er niet tussen, kijk dan op diabetes.nl voor meer informatie. 

Lees de verhalen van..

Robbin Langendoen

“Sinds mijn derde heb ik diabetes type 1. Ik kan me geen enkele dag herinneren dat ik geen zorgen over mijn gezondheid had. V...

Lees verder

Elina

“Sinds mijn derde heb ik diabetes type 1. Ik kan me geen enkele dag herinneren dat ik geen zorgen over mijn gezondheid had. V...

Lees verder

Suzanne Tan

Suzannes marathonavontuur
Na een twintig jaar durend gezond en zorgeloos bestaan, staat haar leven van de ene op de andere da...

Lees verder
Veelgestelde vragen
  1. Hoe is het voor kinderen om diabetes type 1 te hebben?
  2. Welke symptomen zijn er?

    Diabetes type 1 wordt vaak snel ontdekt, omdat je je in korte tijd erg ziek voelt. Symptomen zijn veel drinken en plassen, duizeligheid, wazig zien, moeheid, gewichtsverlies of terugkerende ongelukjes bij zindelijkheid. Bij baby’s of peuters kan veel huilen of ademnood een teken zijn. Ga bij twijfel altijd naar de huisarts. Die kan door een bloedtest vaststellen wat er aan de hand is.

  3. Wat betekent het voor de ouders?

    Als een kind diabetes type 1 heeft, verandert het leven. Ouders leren hoe ze de bloedsuikers van hun kind meten, insuline geven en wat de tekenen zijn van hypo’s of hyper’s. Ook bieden ze emotionele steun. De ziekte vergt veel planning van maaltijden, snacks en activiteiten, maar ouders zijn ook trots als ze zien hoe hun kind ermee omgaat. Met de juiste aanpak kan een kind een redelijk normaal leven leiden.

  4. Wat moet ik doen als mijn kind diabetes heeft?

    Als ouder van een jong kind speel je een belangrijke rol. Je helpt met insuline spuiten, de suikerwaardes meten en gezonde voeding. Zo verklein je samen de kans dat de ziekte erger wordt. Daarnaast is het belangrijk dat jij weet wat je moet doen als jouw kind een hypo of hyper krijgt. Oudere kinderen leren vaak steeds zelfstandiger omgaan met hun diabetes.

  5. Vertellen aan je omgeving?

    Vertel aan mensen in de omgeving van je kind, zoals schoolmedewerkers, babysitters en de ouders van vriendjes en vriendinnetjes, dat je kind diabetes heeft. Breng ze ook op de hoogte van de symptomen van een hypo of hyper en vertel ze hoe ze daarbij moeten handelen.

  6. Hoe vaak komt het voor?

    Diabetes type 1 ontstaat vaker bij kinderen dan bij volwassen. Iets meer dan de helft van alle mensen met diabetes type 1 krijgt de ziekte voordat ze 18 jaar oud zijn. In Nederland hebben ongeveer 10.000 kinderen diabetes type 1. Steeds meer kinderen krijgen de ziekte: het aantal is in dertig jaar verdubbeld. Dat willen wij niet meer. Help jij mee de échte oplossing te vinden? Jouw donatie draagt bij aan een toekomst zonder diabetes type 1.
    Nog meer informatie over diabetes type 1 bij kinderen vind je op diabetes.nl.

  7. Glucose
  8. Wat is glucose en wat doet het?

    Diabetes type 1 staat ook wel bekend als suikerziekte, maar het heeft niets te maken met het eten van te veel suiker. Wél met een teveel aan glucose (een soort suiker) in je bloed.

    Je lichaam gebruikt glucose als brandstof om energie te maken. Die energie heb je nodig bij alles wat je doet. Van bewegen, denken tot ademen. Zonder glucose werken je spieren, organen en hersenen minder goed. Je lichaam bewaart altijd wat glucose als reserve, zodat het steeds genoeg brandstof heeft.

  9. Wat is glucosewaarde of bloedsuikerspiegel?

    De hoeveelheid glucose in je bloed noemen we je glucosewaarde of bloedsuikerspiegel. Die mag niet te laag of te hoog zijn. Normaal regelt je lichaam dat zelf, met de hulp van twee hormonen: insuline en glucagon. Deze stofjes worden gemaakt in de alvleesklier. Bij diabetes gaat dit proces mis, waardoor je zelf je bloedsuiker moet regelen.

  10. Hoe komt glucose in je bloed?

    Glucose haal je uit voedsel met koolhydraten, zoals brood, pasta, fruit, melk en aardappelen. Tijdens het verteren breekt je lichaam de koolhydraten af tot glucose. Via de darmen komt die glucose in je bloed terecht. Zo heeft je lichaam altijd energie klaarstaan.

    Om deze glucose te gebruiken, maakt de alvleesklier in de eilandjes van Langerhans insuline aan. Insuline zorgt ervoor dat glucose de cellen in kan. Om glucose uit voeding goed te verwerken is het dus belangrijk dat er voldoende insuline is.

  11. Snelle en langzame koolhydraten?

    Er zijn snelle en langzame koolhydraten, Als je diabetes type 1 hebt, is het belangrijk om het verschil te kennen. Dan weet je namelijk hoe je je glucosewaardes het best kunt verhogen als je lage bloedsuiker hebt.

    Snelle koolhydraten (zoals suiker en sap) geven snel energie, maar die is ook snel op.
    Langzame koolhydraten (zoals brood of pasta) geven langer energie.

  12. Hoe regelt je lichaam de bloedsuiker?

    Je bloedsuikerspiegel moet zo veel mogelijk in balans zijn. De hormonen insuline en glucagon regelen dat.


    Insuline laat je bloedsuiker dalen door glucose uit je bloed naar je cellen te brengen. Daar wordt het gebruikt als energie.
    Glucagon doet het tegenovergestelde: het zorgt dat je bloedsuiker stijgt als die te laag is, door glucose uit je lever vrij te maken.

  13. Wat gaat er mis bij diabetes type 1?

    Door insuline en glucagon blijft je bloedsuikerspiegel normaal gesproken netjes in balans. Bij diabetes type 1 maakt de alvleesklier geen insuline meer aan. Daardoor kan glucose niet uit je bloed naar je cellen. De bloedsuiker stijgt dan te veel. Daarom moeten mensen met diabetes type 1 zelf insuline toedienen, met een pomp of een spuitje.

    Zonder insuline blijft er te veel glucose in het bloed. Je kunt dan een hyper krijgen. Je voelt je slap en slaperig. Ook kun je dorstig worden en ga je vaker plassen.

  14. Wat gebeurt er bij een te lage bloedsuiker?

    Als je te weinig glucose in je bloed hebt, krijg je een hypo. Je kunt dan trillen, zweten of duizelig worden. Eet dan iets met suiker (zoals druivensuiker of fruit) en daarna iets met koolhydraten om je bloedsuiker op peil te houden. Soms werkt dat niet genoeg. Daarom hebben sommige mensen met diabetes ook een glucagonspuit voor noodgevallen.

  15. Wat zijn bètacellen?
  16. Wat zijn bètacellen?

    Bètacellen spelen een belangrijke rol in het ontstaan van diabetes type 1. Maar wat doen ze precies?

    Bètacellen zijn cellen in de alvleesklier die insuline maken, het hormoon dat je bloedsuiker regelt. Als de hoeveelheid glucose (suiker) in je bloed stijgt, komen de ‘insulinefabriekjes’ direct in actie om je bloedsuiker in balans te houden. Bij diabetes type 1 beschadigt het immuunsysteem deze cellen. Daardoor wordt er te weinig insuline aangemaakt.

  17. Waar zitten bètacellen?

    Ze zitten in de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Het zijn groepjes opeengehoopte cellen. Ze produceren verschillende hormonen om je bloedsuiker in balans te houden.

  18. Waarom werkt het bij diabetes type 1 niet?

    Het immuunsysteem ziet de bètacellen ten onrechte als gevaarlijk en vernietigt ze. Zo raakt het lichaam voortdurend insuline kwijt. Het is niet helemaal duidelijk waarom het immuunsysteem bètacellen aanvalt. Als wetenschappers de oorzaak van diabetes type 1 kunnen achterhalen, kunnen ze de ziekte beter begrijpen en hopelijk genezen.

  19. Kunnen bètacellen worden vervangen?

    Ja, via transplantaties van een hele alvleesklier of alleen de eilandjes van Langerhans. Dit kan alleen bij mensen met zeer ernstige vormen van diabetes type 1. De voordelen moeten namelijk opwegen tegen de nadelen. Transplantaties kunnen zeer ingrijpend zijn. Daarnaast is er een groot tekort aan bètacellen voor behandelingen.

  20. Hoe helpt onderzoek?

    Wetenschappers proberen bètacellen uit stamcellen te kweken. Het zou een enorme stap vooruit zijn in de strijd tegen diabetes type 1 als artsen en onderzoekers zelf bètacellen kunnen kweken in een laboratorium. Dan zijn ze namelijk niet meer afhankelijk van orgaandonaties. Stamcellen kunnen zich ontwikkelen tot insulineproducerende bètacellen. Dit kan in de toekomst meer mensen met diabetes type 1 helpen. Daarom is geld voor onderzoek nodig. Help je mee?
    Nog meer informatie over bètacellen vind je op diabetes.nl.

  21. Bloedsuikerwaarde
  22. Wat is bloedsuikerwaarde?

    Je bloedsuikerwaarde wordt ook wel bloedsuikerspiegel, glucosespiegel of glucosewaarde genoemd. Het geeft aan hoeveel suiker er in je bloed zit. Glucose krijg je binnen via eten en drinken. Dat is brandstof voor je lichaam.

  23. Wat gaat er mis bij diabetes type 1?

    Normaal regelt je lichaam de bloedsuiker met insuline. Bij diabetes type 1 maakt je lichaam geen insuline meer aan, omdat de cellen die dit doen zijn vernietigd. Daarom moet je zelf insuline toedienen.

  24. Wat betekent mmol/l?

    Glucose wordt gemeten in mmol per liter bloed (mmol/l). Een hogere waarde betekent meer suiker in je bloed.

  25. Hoe weet je of je diabetes hebt?

    Je kunt zelf testen, maar alleen een arts kan vaststellen of je echt diabetes hebt. Die doet dat met bloedonderzoek, vaak op twee verschillende dagen. Bij zowel diabetes type 1 als bij diabetes type 2 is je bloedsuikerspiegel uit balans. Bloedonderzoek toont aan wat er aan de hand is.

    Je arts neemt twee keer (op verschillende dagen) een klein beetje bloed bij je af. Je meet je bloedsuiker meestal nuchter. Dat betekent dat je in de acht uur daarvoor niets hebt gegeten of gedronken (met uitzondering van water).

    Waardes bij nuchter prikken:
    Normaal: onder 6,1 mmol/l
    Beginnende diabetes tussen 6,1–6,9 mmol/l
    Diabetes: hoger dan 6,9 mmol/l

    Waardes bij niet-nuchter prikken (tot 2 uur na een maaltijd):
    Normaal: onder 7,8 mmol/l
    Beginnende diabetes tussen 7,8–11 mmol/l
    Diabetes: hoger dan 11 mmol/l

  26. Hoe meet je zelf je bloedsuiker?

    Als je diabetes (type 1) hebt, krijg je een bloedsuikermeter. Met een prikpen haal je een klein beetje bloed uit je vinger. Na het aanbrengen op de teststrip, geeft het apparaat aan hoeveel glucose er in je bloed zit.

  27. Normale waarden bij diabetes type 1

    Nuchter: 4,5–8 mmol/l
    Kort na een maaltijd: tot 9 mmol/l

  28. Wat te doen bij een te hoge bloedsuiker?

    Bij een te hoge bloedsuikerwaarde (10 mmol/l of hoger) zit er te veel glucose (suiker) in je bloed. Daardoor kun je een hyper krijgen. Dit voorkom je door insuline toe te dienen.

  29. Wat te doen bij een te lage bloedsuiker?

    Als je een te lage bloedsuikerwaarde hebt (4,5 mmol/l of lager), bevat je bloed niet genoeg glucose (suiker). Eet iets suikerrijks (zoals druivensuiker of fruit) om een hypo te voorkomen. Daarna kun je iets met koolhydraten eten om langer energie te hebben.

  30. Hypo en een hyper
  31. Wat zijn hypo’s en hypers?

    Als je diabetes hebt, is het belangrijk om je bloedsuiker goed in de gaten te houden. Te veel of te weinig glucose kan leiden tot een hypo (te laag) of hyper (te hoog). Dat is vervelend en kan gevaarlijk zijn. Ze ontstaan op verschillende manieren en vragen om een andere aanpak.

    Soms lijken symptomen van een hypo en hyper op elkaar. Je suikerspiegel meten is de enige manier om zeker te weten wat er aan de hand is.

  32. Wat gebeurt er bij een Hypo (bloedsuiker te laag)

    Bij een hypo is je bloedsuikerspiegel te laag (onder 4,0 mmol/l).

    Wat gebeurt er: je bloedsuiker daalt, waardoor je moe, duizelig of licht in je hoofd kunt worden.

    Oorzaken: te lang niet eten, sporten zonder extra suiker, te veel insuline.

    Symptomen: bleek zien, zweten, trillen, hartkloppingen, hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, geen concentratie, vreemd gedrag, honger en flauwvallen.

    Wat te doen: neem snel suiker (druivensuiker, fruit) en daarna iets met koolhydraten (boterham) voor langdurige energie. Meet daarna je bloedsuiker om te controleren of het weer op peil is.

  33. Wat gebeurt er bij een Hyper (bloedsuiker te hoog)?

    Bij een hypo is je bloedsuikerspiegel te hoog (boven 10,0 mmol/l).

    Wat gebeurt er: je bloedsuiker stijgt, waardoor je moe kunt worden.

    Oorzaken: Te weinig insuline of andere factoren zoals ziekte, stress of heftige emoties.

    Symptomen: dorst, veel plassen, vermoeidheid, rood zien, misselijkheid, overgeven, troebel zien, lusteloosheid, duizeligheid, vermoeidheid, geen concentratie, vreemd gedrag, lastig ademhalen, adem ruikt naar aceton en flauwvallen.

    Wat te doen: insuline toedienen, water drinken en contact opnemen met je arts bij aanhoudend hoge waarden.

  34. Voorkomen van hypo’s en hypers

    Regelmatig je bloedsuiker controleren helpt je om hypo’s en hyper’s onder controle te houden.

    Een hypo kan je voorkomen door een gebalanceerd en regelmatig eetpatroon. Eet gezond voedsel met suiker en neem op tijd koolhydraten, vooral na inspanning. Door op de juiste momenten een (gezonde) snack te nemen, voorkom je dat je bloedsuikerspiegel te laag wordt.

    Hypers voorkom je door op de juiste momenten insuline toe te dienen, afgestemd op je voeding. Meestal doe je dit voor het eten. Daarnaast kan het helpen om gezond te eten en stress zo veel mogelijk te vermijden.

  35. Gevolgen van hypo’s en hypers

    Af en toe een hypo of hyper is geen probleem, maar als je ze heel vaak hebt, kan het je gezondheid schaden. Langdurige lage bloedsuiker kan het zenuwstelsel beschadigen en leiden tot hoofdpijn, duizeligheid of bewustzijnsverlies. Te hoge bloedsuiker kan je bloedvaten aantasten.

    Wie vaak hypo’s of hypers heeft, herkent de signalen soms minder goed. Daarom is het belangrijk om je bloedsuiker goed in de gaten te houden en snel te reageren.

  36. 112 bellen

    Een langdurige hypo of hyper kan leiden tot flauwvallen of coma. Bel direct 112 als je bewustzijn verliest of moeite hebt met ademhalen. Bij een zware hyper kan je adem naar aceton ruiken. Zorg dat jouw vrienden, familie en collega’s weten wat ze moeten doen.

  37. Ketonen, ketose en ketoacidose?
  38. Wat zijn ketonen?

    Ketonen zijn afvalstoffen. Ze ontstaan als je lichaam vet verbrandt voor energie. Normaal gebruikt je lichaam glucose, maar bij diabetes type 1 lukt dat soms niet goed.

  39. Wat is ketose?

    Als het lichaam vet gaat verbranden om je hersenen, spieren en organen van energie te voorzien, komen ketonen in het bloed terecht. Dat proces heet ketose: je lichaam verbrandt vet in plaats van glucose.

  40. Wat is ketoacidose?

    Te veel ketonen kunnen leiden tot bloedverzuring. Dat heet ketoacidose en is gevaarlijk voor je gezondheid. Je raakt verward, je lichaam droogt uit en verzuurt. Je organen kunnen zelfs uitvallen. In kleine hoeveelheden zijn ketonen niet schadelijk, bijvoorbeeld bij sporten of afvallen, maar bij diabetes moet je het goed in de gaten houden.

  41. Waarom kunnen ketonen te hoog zijn?

    Te weinig insuline of glucose in je bloed
    Plotseling gewichtsverlies bij beginnende diabetes
    Moeilijk zelf te achterhalen: overleg met je arts is dan belangrijk

  42. Bij welke klachten ga je ketonen meten?

    Wazig zien, futloos voelen
    Veel dorst of plassen, droge mond
    Buikpijn, misselijkheid
    Adem ruikt naar aceton

  43. Hoe meet je ketonen?

    Met een ketonenmeter kun je checken hoeveel ketonen er in je bloed zitten. Er bestaat ook een glucosemeter die tegelijkertijd je ketonen meet.

    De hoeveelheid ketonen in je bloed wordt uitgedrukt in mmol/l (kort voor millimol per liter). Een normale waarde ligt, als je diabetes type 1 hebt, onder 0,6 mmol/l. Dat betekent dat de toegediende insuline goed werkt en dat je lichaam genoeg glucose kan omzetten in energie.
    Normaal: onder 0,6 mmol/l
    Licht verhoogd: tussen 0,6–1,5 mmol/l → let op en corrigeer met insuline/voeding
    Hoog: tussen 1,5–3 mmol/l → bel je arts
    Zeer hoog: boven 3 mmol/l → bel direct 112
    Nog meer informatie over ketonen vind je op diabetes.nl.

  44. Is diabetestype 1 te genezen?
  45. Is diabetestype 1 te genezen?

    Helaas is diabetes type 1 op dit moment nog niet te genezen. Wel kun je de ziekte onder controle houden met insuline. En dankzij baanbrekend onderzoek komt genezing stap voor stap dichterbij. Want we hebben maar één doel: een toekomst zonder diabetes type 1.

  46. Insuline houdt je in leven

    Wie diabetes type 1 heeft, maakt zelf geen insuline meer aan. Daarom moet je dagelijks insuline spuiten om je bloedsuikerspiegel stabiel te houden. Zonder insuline kun je niet leven, maar het lost de ziekte niet op.

  47. Als insuline niet genoeg is

    Bij sommige mensen is het toedienen van insuline na een aantal jaar niet meer voldoende. Als het niet meer lukt om de bloedsuikerspiegel stabiel te houden, kan een transplantatie helpen om de ziekte te verlichten. Er zijn twee manieren.

    1. Transplantatie van bètacellen
    Bij een transplantatie van bètacellen (de cellen die insuline aanmaken) worden eilandjes van Langerhans uit een gedoneerde alvleesklier gehaald en in het lichaam geplaatst. Daarom wordt de ingreep ook wel een eilandjestransplantatie genoemd.

    Artsen plaatsen de eilandjes van Langerhans in het lichaam met een speciale spuit. Er is geen operatie nodig, één of twee injecties onder lokale verdoving zijn genoeg. Je herstelt snel, maar slikt na de ingreep levenslang medicijnen om afstoting te voorkomen. Die medicijnen verzwakken je afweer.

    Het resultaat van de behandeling? Soms is de ziekte minder heftig, soms verdwijnt het zelfs. Ook bestaat de kans dat de ziekte terugkomt. Toch is de ingreep meestal voordelig, omdat zelfs een kleine toename van insuline de gezondheid van patiënten met ernstige klachten al verbetert.

    2. Transplantatie van een alvleesklier
    Als een bètaceltransplantatie niet helpt, kan een volledige alvleeskliertransplantatie een optie zijn. Daarbij wordt je eigen alvleesklier vervangen door die van een donor. Het is een zware operatie met risico’s, maar als het lukt, kan het lichaam weer zelf insuline aanmaken.

  48. Suikerziekte?
  49. Wel of geen suiker eten?

    De naam kan soms voor verwarring zorgen, vooral bij diabetes type 1. Zo wordt het niet veroorzaakt door suiker eten. Er blijft te veel suiker in het bloed, omdat het lichaam te weinig insuline aanmaakt. Insuline zorgt ervoor dat suiker uit je bloed in de cellen komt, zodat je lichaam er energie van kan maken. Dit betekent niet dat iemand met diabetes helemaal geen suiker mag eten.

  50. Is er een verband tussen diabetes type 2 en suiker?

    Bij diabetes type 2 reageert het lichaam minder goed op insuline. Suikerrijke voeding kan hier indirect een rol spelen: wie veel producten met toegevoegde suikers eet of drinkt, loopt een grotere kans op overgewicht. Overgewicht verhoogt de kans op type 2 diabetes. Ook factoren zoals weinig beweging, oudere leeftijd en erfelijke aanleg spelen een belangrijke rol.

  51. Diabetes type 1 & 2
  52. Wat is het verschil tussen diabetestype 1 & 2?

    Er zijn twee soorten diabetes: type 1 en type 2. Vaak worden ze suikerziekte genoemd. Toch verschillen ze in oorzaak, symptomen en impact.

  53. Wat gebeurt er bij type 1?

    Je lichaam regelt normaal zelf je bloedsuiker met insuline. Bij diabetes type 1 maken de cellen die insuline produceren het niet meer aan. Daarom moet je zelf insuline toedienen. Plotselinge symptomen zoals dorst, vermoeidheid en gewichtsverlies kunnen wijzen op diabetes type 1.

  54. Wanneer krijg je het?

    Diabetes type 1 begint vaak op jonge leeftijd. Eetgedrag heeft niets met het ontstaan van deze variant van diabetes te maken. Ook speelt erfelijkheid slechts een zeer beperkte rol.

    Diabetes type 2 ontstaat meestal pas op latere leeftijd. Het wordt daarom door veel mensen als ouderdomsziekte gezien, maar het komt steeds vaker voor bij jongvolwassenen. Het kan erfelijk zijn, maar ook leefstijl speelt een rol. Overgewicht, te weinig bewegen en ouder worden verhogen de kans op deze variant.

  55. Wat gebeurt er bij type 2?

    Het lichaam maakt nog wel insuline, maar reageert er minder goed op. De insuline is nodig om de glucose (suiker) in je bloed om te zetten in energie. Dit type ontwikkelt zich langzaam. Je voelt je moe en slap.

  56. Kan het genezen?

    Type 1 is nog niet te genezen. Onderzoek naar deze ziekte is daarom van groot belang. Daar doen wij hard ons best voor, bijvoorbeeld door iedereen te vragen om te doneren. Type 2 is soms te genezen, door medicijnen en de leefstijl aan te passen: gezonder eten en meer bewegen.

  57. Hoeveel mensen hebben het?

    Ruim 1,2 miljoen mensen in Nederland hebben diabetes. Daarvan heeft ongeveer 90 procent diabetes type 2 en 10 procent diabetes type 1. Ook zijn er waarschijnlijk veel mensen die (nog) niet weten dat ze diabetes hebben, maar het is niet bekend hoeveel dat er zijn.
    Nog meer informatie over type 1 en 2 vind je op www.diabetes.nl.

  58. Insuline
  59. Wat is insuline?

    Insuline is een hormoon dat helpt om suiker (glucose) uit je bloed in je cellen te krijgen. Daar wordt het omgezet in energie, zodat je lichaam goed kan functioneren.

  60. Insuline en diabetes

    Bij diabetes type 1 maakt je alvleesklier geen (of te weinig) insuline aan. Daardoor kan je lichaam de glucose in je bloed niet verwerken. Daarom moet je zelf insuline toedienen om je bloedsuiker in balans te houden.

    Bij diabetes type 2 maakt het lichaam wél insuline, maar reageert er niet goed op.

  61. Natuurlijke en kunstmatige insuline

    Sinds 1921 kunnen wetenschappers insuline in het laboratorium namaken. Er zijn verschillende soorten: snelle insuline werkt kort en helpt pieken na een maaltijd te voorkomen, langzame insuline houdt je bloedsuikerspiegel de hele dag stabiel.

  62. Wanneer gebruik je insuline?

    Je spuit insuline om je bloedsuikerspiegel te verlagen, meestal vlak voor of na een maaltijd. Want het eten van suikers en koolhydraten zorgt ervoor dat je bloedsuikerwaarde stijgt. Hoeveel en wanneer je dat doet, hangt af van het type insuline en van je dag. Heb je veel gegeten of weinig bewogen, dan heb je soms extra nodig.

  63. Wanneer gebruik je het niet?

    Gebruik geen insuline als je bloedsuiker te laag is, bijvoorbeeld na sporten of als je lang niet hebt gegeten. Dan loop je het risico op een hypo. Twijfel je? Meet eerst je bloedsuiker voordat je spuit.

  64. Hoe dien je insuline toe?

    Dat kan met een spuit (pen) of met een insulinepomp. In een insulinespuit, ook wel bekend als insulinepen of epipen, zit een aantal doses insuline. Met de naald maak je een kleine injectie in je huid, zodat het stofje je lichaam binnenkomt en je bloedsuiker reguleert.

    Een insulinepomp is een klein apparaatje dat, meestal via een slangetje, aan je lichaam is verbonden. Het geeft de hele dag kleine hoeveelheden af. Sommige moderne pompen berekenen zelf wanneer je insuline nodig hebt. Je arts of diabetesverpleegkundige vertelt jou welke manier het beste bij jou past.